Je identiteit en je overtuigingen geven richting aan je vaardigheden. Ze bepalen het doel, de motivatie en de manier waarop je die vaardigheden gebruikt. In deze blog neem ik je mee naar de vraag waarom David eigenlijk in de Bijbel een "man naar Gods hart wordt genoemd" (Hand 13:22)
Een stuk uit de Bijbel dat me vanaf het begin heeft geraakt over het onderwerp leiderschap is Psalm 78. De psalm is een leerdicht van Asaf, die Gods handelen met zijn volk in de geschiedenis als lesmateriaal voor ‘nu’ lijkt te presenteren. Deze psalm laat ons ook zien wat God belangrijk vindt in een leider. Vanaf vers 70 vertelt Asaf hoe God David heeft gekozen.
‘Hij verkoos David, zijn knecht, en nam hem weg van de schaapskooien; van achter de zogende schapen haalde Hij hem, om Jakob, zijn volk, te weiden, en Israël, zijn erfdeel. Deze weidde hen naar de oprechtheid van zijn hart, en leidde hen met kundige hand’ (NBG ’51).
In dit bijbelgedeelte zie je een aantal prachtige kenmerken van Gods kijk op leiderschap.We zien hier wat Hij in leiders zoekt en welke eisen Hij stelt. Volgens mij gelden deze kenmerken ook vandaag nog als een christen tot leiderschap wordt geroepen.
1. Het hart
God kiest iemand die al langer zijn knecht is geweest. Iemand wiens hart al heellang (vooral ook in de stilte) op God gericht was, waarschijnlijk al als kind of tiener. Hoe belangrijk dat is, kunnen we leren als de oude (zeer godvrezende) profeet Samuël een opvolger voor Saul moet gaan zalven (1 Sam. 16). Hij vergist zich, omdat hij verkeerd kijkt. Samuël ziet de zonen van Isaï en beoordeelt blijkbaar vooral de zichtbare kwaliteiten van die zonen. Samuël was niet de eerste de beste. Hij was een oude, ervaren profeet die al heel lang met God leefde. Hij denkt dat ‘deze hem wel zal zijn’ als hij Eliab, de oudste zoon ziet. Dan krijgt hij van God een belangrijke les die wij ons ook ter harte moeten nemen. God zegt tegen Samuël dat hij als mens geneigd is om te kijken naar wat voor ogen is (gestalte, kwaliteiten, etc.), maar dat God naar het hart kijkt (1 Sam. 16:7). Wij zullen dezelfde fouten maken, zelfs als we al heel lang christen zijn. Op het moment dat we ons dit bewust zijn en als we onze onmacht aan God voorleggen, dan gaat Hij ons helpen. De belangrijkste les is echter dat we leren hoe God ‘kijkt’ naar leiderschap. Hij zoekt naar het hart!
2. Relatie
David had een zeer ‘onlogische’ opleiding gehad in de barre werkelijkheid op een onaantrekkelijke plek, ver van de spotlights of de business scholen. Daar had hij een relatie met God opgebouwd, in kleine dingen geleerd wat afhankelijkheid is, wat keuzes maken is en wat het is om met geloofsmoed een stap te zetten. David is zich bewust van wat hij daar heeft geleerd. Je kunt in de geschiedenis van zijn strijd met Goliat lezen (1 Sam. 17:33-37) wat David aan Saul vertelt over zijn opleiding bijde schapen. Hij kent zijn lessen.
3. Herder
God noemt David hier iemand die Hij de opdracht gaf om te ‘weiden’. Dat wat geweid moest worden, wordt omschreven als het volk van God (dus mensen), maar ook als het erfdeel (namelijk het land Israël). Eenzelfde opdracht krijgt Petrus in Johannes 21:17. Ook daar krijgt Petrus die opdracht pas als Jezus bij hem heel diep de ‘hartsvraag’ heeft gesteld. Het gaat dus om een herderlijke rentmeestersopdracht.
4. Corrigeerbaar
Je kunt bij David zien dat hij niet alleen een oprecht hart had, maar vooral een corrigeerbaar hart. God kon erbij komen. David maakte fouten die je als leider nooit zou willen maken, maar hij was ook de man die zijn fouten aan God beleed en Gods vergeving heeft geaccepteerd en ervaren.
5. Bekwaam
David was bekwaam. Hij was een sterk leider met geestelijke moed en een bekwaam bestuurder.
David had overigens zeer veel bekwame helpers; niet alleen ‘Davids helden’, maar ook priesters, hofschrijvers, verschillende profeten en zieners. Je leest erover in 1 Samuël, maar ook in het eerste boek Kronieken.
Leiderschap in een kerk/gemeente of in een christelijke organisatie is iets kwetsbaars. Ook al wil je als leider dienen, dan nog kijken mensen naar je op en verwachten van alles van je. En jij als leider functioneert nogal in de openbaarheid en iedereen in de kerk (of organisatie) is daar vrijwillig. Het voelt voor hen als “hun club” en ze hebben dan ook meteen een mening als het niet gaat zoals zij hadden bedacht of verwacht. En dat is ook logisch en niet te vermijden.
Complementair leiderschap
Als het goed is zal er nooit solo-leiderschap in een kerk (of christelijke organisatie) zijn. Er is altijd een team. en het mooiste is als dat team werkelijk een eenheid is die niet alleen bestaat uit verschillende personen die met een stem spreken, maar ook dat het een team is waarin vier verschillende persoonlijkheden (karakterkenmerken en competenties) evenwichtig aanwezig zijn.
In dit model zijn die vier persoonlijkheden ten opzichte van elkaar neergezet. Let wel: het hoeven geen vier individuen te zijn. Meestal heeft 1 persoon meerdere kenmerken. Maar zelfs in een team van 7 mensen moeten toch die vier kenmerken evenwichtig vertegenwoordigd zijn. Of dat het geval is kun je (laten) testen.
Twee basisregels
De basisregel is dat elk van deze vier persoonlijkheden even belangrijk zijn voor het welslagen van een team, ook al kan een teamlid een soort natuurlijke aversie hebben tegen een van deze persoonlijkheden (karakterkenmerken). Voor het gemak ga ik er nu maar even vanuit dat het gaat om vier mensen die voluit één karakterkenmerk met zich meedragen. En regel twee is dat in het centrum van het model het hart staat. Voluit voor elkaar gaan (elkaar liefhebben) is een keuze, maar is ook de randvoorwaarde voor het welslagen van het team.
De meest in het oog springende persoonlijkheid is devisionair. Hij is degene die vooruit kijkt, die een droom (een visie) heeft en daarover iedereen kan enthousiasmeren. Hij kan het goed uitleggen, is vaak een charismatisch persoon. Bij hem moet er beweging zijn, nieuwe plannen, nieuwe activiteiten.
Een tegenpool van de visionair is debeschouwer. Die noemen we ook wel eens de leraar in het team. Dat is degene die altijd eerst analyseert en doordenkt. Ook iemand die de geschiedenis (en de lessen van de geschiedenis) goed kent en dan ook wel eens op de rem trapt. “Je moet de kosten berekenen voordat je een toren gaat bouwen”, is zijn credo.
De derde persoon is deherder. Dat ie iemand die heel erg mensgericht is. Iemand die ziet dat mensen niet goed in hun vel zitten en er alles voor wil doen om zo iemand bij de club te houden. Het is iemand die ook ‘aanvoelt’ als het niet goed gaat. Een mensen-mens die de verbinding zoekt. Maar ook wel eens iemand die té geduldig is.
De tegenpool daarvan is demanager. Dat is iemand die heel erg goed is in organiseren, in dingen concreet maken. Iemand die mooie plannen realiseerbaar maakt en alles regelt en ook goed geregeld wil hebben. Hij is degene van de stappenplannen en het inschakelen van de juiste competenties. Zijn aversie zit dan ook vaak richting de herder die te geduldig is wat betreft mensen en processen.
Aversie en tegenpolen
Het is goed om je te realiseren dat in dit model de tegenpolen per definitie in elkaars aversiegebied zitten. De visionair ergert zich gemakkelijk aan de beschouwer (en omgekeerd) en de herder ergert zich gemakkelijk aan de manager (en omgekeerd). Het helpt al heel erg als alle teamleden zich dat bewust zijn én accepteren dat alle vier kenmerken voor het team even waardevol zijn. Vooral visionairs moeten én de ruimte krijgen én ze moeten in toom gehouden worden, juist omdat ze zo cholerisch, charismatisch en zichtbaar zijn vanuit dat team.
Een andere spelregel voor het welslagen van het team is dat iedereen van elkaar weet wat de sterke en zwakke punten zijn en wat de valkuilen zijn van die sterke punten. Pas als daar naar elkaar openheid over is, dan kan iemand anders in het team met zijn sterke punten naar voren treden om de zwakke punten van de ander aan te vullen. Maar dat is een apart onderwerp.
Vanuit het hart (de keuze om voor elkaar te gaan en elkaar lief te hebben) ontstaan nog vier tussengebieden tussen verschillende teampersoonlijkheden. Tussen de visionair en de manager zie je ‘vernieuwen en plannen’ staan. Daar ontstaan de realiseerbare plannen. Tussen de visionair en de herder staat ‘bemiddelen’. Daar moet gekeken worden naar mensen en hun mogelijkheden en hun zorgen. Tussen de herder en de beschouwer staat ‘luisteren’, dat betekent goed in kaart brengen wat iemand echt kan. Tussen de beschouwer en de manager staat ‘controleren’. Dat betekent dat daar heel goed gekeken wordt naar de haalbaarheid van de plannen en de letterlijke en figuurlijke kosten worden berekend.
Als uitvloeisel van het vorige model kun je een model maken waarin de aandachtsgebieden van een team op elkaar afgestemd worden. Je kunt het ook gebruiken in een gesprek met kandidaten voor een leidersteam. Let wel dat, ook al is een bepaald onderwerp een terrein van een soort rol in een team, dan nog hebben andere teamleden, vanuit hun expertise, daar een grote bijdrage aan te leveren. Niemand is overal goed in.
Dit gespreksmodel begint onderin (1) met het terrein van de beschouwer: de identiteit van de kerk of de christelijke organisatie. Op welke manier is dat (zorgvuldig) Bijbels verankerd. Wat is die identiteit dan precies? Wat zijn de kernmerken ervan? Welke cultuur en welke waarden horen daarbij? Wat zijn de do’s en de dont’s?
Het tweede (bovenin) is het terrein van de visionair. Wat is dat die (vernieuwde) visie precies? Wat is het verlangen? Hoe past dat in Gods plannen? En hoe weet je dat zeker? Hoe ga je dat uitvoeren en hoe zorg je voor draagvlak?
Het derde terrein (rechts) is het terrein van de herder. De zorg voor mensen. Hoe kun je hen ontwikkelen, betrekken? Maar ook hoe houd je toezicht of dat ook echt gaat lukken? Wat is de beste manier om leiding te geven aan mensen, hoe kun je hen corrigeren en zorgen dat ze ook echt geestelijk groeien?
Het vierde terrein (links) is dat van het structureren, het organiseren. Het terrein van de manager. Maar daar horen ook de onderwerpen bij die soms bij een leraar vandaan komen: de wettelijke kaders en de verslaglegging. Dit onderdeel gaat ook over de vraag of alle componenten van een nieuw plan wel compleet en praktisch uitvoerbaar zijn. En hoe houd je toezicht daarop? En hoe ga je corrigeren?
De kaders van het model
Rondom deze vier clusters van onderwerpen (of aandachtsgebieden) staat een schil van vier kenmerken die de clusters met elkaar verbinden. En in het hart staat het kruis, waar het hart van Jezus zichtbaar werd. De ultieme Agapè liefde.
Tussen identiteit en mensen staat het woord ‘discipelschap’. Wat je als kerk toch primair wilt is dat mensen in de praktijk van hun leven Jezus gaan navolgen en Hem toestaan hun aan te spreken. “Als je niet dagelijks je kruis op je neemt, dan kun je mijn discipel niet zijn”, zegt Jezus zelf in Lukas 9:23.
Tussen identiteit en structuur staat het woord ’toezicht’. Want hoe zorg je ervoor dat de identiteit niet wegglijdt of vervaagt? En hoe controleer je dat je plannen ook echt gaan doen waarvoor ze zijn bedoeld?
Tussen visie en mensen staat het woord ‘competenties’. Want hoe goed de plannen ook zijn en hoe betrokken de mensen zich ook voelen, er moeten ook bekwaamheden zijn om de visie uit te voeren. Elke visie is primair afhankelijk van de zegen van God. Maar Hij werkt vrijwel altijd via Zijn kinderen.
Tussen visie en structuur staat dan het woord ‘rentmeesterschap’. Je hebt als kerk verantwoording af te leggen aan de Heer van de kerk. Hij geeft met de opdracht (het verlangen, de droom, de visie) ook de middelen om het te realiseren en daarmee moet een team ‘woekeren’. Soms lijken de noodzakelijke middelen onvoldoende. Hoe ga je dat dan oplossen? Welke oplossing is geestelijk? Welke ‘vleselijk’? Welke ‘menselijk’? Het model hierboven kan helpen om al deze onderwerpen in een team bespreekbaar te houden.
Maar boven alles geldt dat de structuur het minst belangrijke is voor een plan. Een structuur kun je aanpassen aan de mensen en hun bekwaamheden. Maar wat je nooit moet veranderen is je identiteit. Tenzij er iets mis is met die geestelijke basis.
“Er zijn christenen die zich veel meer laten leiden door profetische uitspraken dan door de Bijbel en dat baart me zorgen”. Die uitspraak hoorde ik pasgeleden en het is me uit het hart gegrepen. Ik geloof in profetieën, laat ik dat voorop gezegd hebben. Er zijn profetieën over ons uitgesproken die zijn uitgekomen. Uitgesproken door mensen die ons helemaal niet kenden en die wij ook nog nooit eerder hadden ontmoet. Maar er zijn ook vele profetieën die met grote stelligheid zijn uitgesproken en die niet zijn uitgekomen en die ook niet meer uit kunnen komen. Hoe moet je daarmee nu omgaan?
Wat is profetie eigenlijk?
Je kunt het eigenlijk eenvoudig definiëren. Profetie is spreken namens God, in opdracht van Hem en vanuit Zijn tegenwoordigheid in je leven. En profetie moet altijd het karakter hebben van óf voorzéggen (wat er zal gaan gebeuren) óf vóórtzeggen, dat wat God al eerder heeft verteld herhalen en toepassen op iemands leven. Dat kan zowel corrigerend of bemoedigend zijn.
Wordt er iets profetisch tegen jou gezegd, dan moet je waakzaam worden. Wat je in elk geval niet moet doen, is je leven zomaar laten leiden door één profetische uitspraak. Je zult een richtinggevende uitspraak altijd moeten (laten) toetsen. Dit is geen Bijbelstudie, dus ik laat de Bijbelse onderbouwing van mijn opinies hier achterwege.
Maar het tweede dat je altijd eerst mag doen is toetsen of de profetie in overeenstemming is met de Bijbel. God gaat nooit tegen Zijn eigen Woord in. En dan is het belangrijk dat je dat Woord ook kent. Laat je nooit ‘sturen’ richting dingen waar de Bijbel voor waarschuwt.
Het derde dat je zou kunnen doen is goed kijken naar het leven van degene die de profetie uitsprak. Daar is heel veel over te zeggen, maar bij profeten in de Bijbel zie je vrijwel altijd dat ze zelf grote moeite hadden met “hun-profeet-zijn”. Het heeft ze heel veel gekost, hun eigen ego en ijdelheid was totaal afgebroken. Ze werden door hun leven als profeet ‘getekend’. Is dat ook het kenmerk van de profeet die in onze tijd iets uitspreekt?
Het vierde dat je zeker moet afwegen is de aard van een profetie. De Bijbel vertelt ons dat er “in de laatste dagen” (de eindtijd dus) heel veel valse profeten en valse leraars zullen komen. En dat ‘valse’ kan twee bronnen hebben.
1. Het kan rechtstreeks vanuit de boze komen want de duivel zal in onze tijd in het Westen zich meer laten zien als een engel van het licht dan als de brullende leeuw.
2. Maar een valse profetie kan ook komen vanuit de ziel van de (wellicht goedbedoelende) profeet zelf. Hij (of zij) wil het zo graag en dan spreekt hij iets uit. En dat laatste zie ik ontzettend veel gebeuren in onze tijd. We hebben het zelf vaak genoeg meegemaakt.
Hoe weet je nu of een profetie ‘vals’ is? Als een profetie niet uitkomt, dan heeft God niet gesproken, maar dan heeft de ‘profeet’ zelf iets bedacht. Dus het komt dan óf uit zijn eigen ziel (gedachten/verlangens) óf uit de bron van Gods tegenstander. En áls een profeet iets uitspreekt dat overduidelijk niet ‘waar’ is of blijkt te zijn, dan is de Bijbel superstreng tegen dit soort profeten. Ik zou willen dat de kerken leren om dit ook te worden tegen al die honderden profeten die het ene na het andere profeteren over mensen, over ons land, over kerken, over bedieningen enzovoort.